CARNAVAL

 Vorig weekend was het weer genieten geblazen in Flintenstad. In ons dorpje hadden zich maar liefst vijftigduizend carnavalisten verzameld. Ja, wij zijn uitgegroeid met ons klein dorpje tot één van de grootste carnavalsdorpen van Noord Nederland!

Daar hebben we ook andere tijden gekend. In de jaren tachtig hadden we zelfs een keer dat onze optocht alleen bestond uit de prinsenwagen en een paar verdwaalde carnavalisten. Oh ja, en niet te vergeten de miniraadwagen was ook nog aanwezig, wat mij herinnert aan één van mijn eerste ervaringen in het carnavalsleven.

Het was februari 1979 toen mijn ouders een brief kregen van de carnavalsvereniging „De Zeskante Steen“ ; waarin stond dat mijn broer, mijn zus en ik uitgeloot waren voor de miniraad van elf. Mijn broer was zelfs gekozen tot miniprins!

De week daarop kon ik al het kostuum ophalen. Ik heb natuurlijk direct de steek en de cape gepast.  Aangezien de steken allemaal de gelijke maat hadden en ik een klein hoofdje had, gleed de steek direct naar beneden. De steek bleef uiteindelijk hangen op mijn grote flaporen, waardoor het leek of ik een omgekeerde boot op mijn hoofd had met aan de zijkanten 2 grote slagzeilen.  Dit kon voor mij de pret niet drukken en ik ging volop in voorbereiding voor mijn belangrijke taak. De alaafgroet werd meermaals geoefend en de nieuwste carnavals hits moesten natuurlijk geoefend worden. Met als absolute knaller, de hit van dat jaar van André van Duin met “hele grote bloemkoole”.

Het weekend daarop was het dan zover. De optocht door Flintenstad kon beginnen.  De miniraadwagen was aan beide kanten versierd  met grote gekleurde cirkels. Ieder op de miniraad wagen kreeg zo zijn eigen plekkie toegewezen. De Kinderprins met zijn adjudant boven in de kar. De raad van elf iets daaronder en de groene mini dansmarietjes helemaal beneden. Hier was over nagedacht, want ze konden natuurlijk de dansmarietjes niet boven in de wagen plaatsen, omdat anders de jongens van de miniraad misschien wel op rare gedachten konden komen en onder de korte rokjes konden gluren van de dansende dansmarietjes bij het hoog zwiepen van de wulpse beentjes.

Het was die zondag zeer koud en aangezien ik me niet warm konden houden met een alcoholische versnapering of door een paar danspasjes, die uitsluitend uitgeoefend mochten worden door de dansmarietjes, moest ik maar behoorlijk koukleumen. Van de kou waren mijn oren inmiddels uitgegroeid tot knalrode gezwollen carnavalsoren . Ik had werkelijk het gevoel dat we een lange tocht maakten door Siberië en tot overmaat van ramp hadden ze ook nog een lange pauze ingelast. Mijn vader had van deze tijdelijke stop  gebruik gemaakt om een paar kiekjes van ons te maken. Op geen enkele foto is ook maar een spoor van carnavalsvreugde te zien.  Na de optocht had ik me voorgenomen nooit meer met een optocht mee te gaan.

Een paar jaar later werd ik door een list toch weer overgehaald om met de optocht mee te doen. Mijn opa had me een keer op een avond gevraagd of ik piloot wilde worden. Ik zei natuurlijk ja. En daar ging het mis. Mijn opa had het fantastische idee om een vliegende chemokar te bouwen.  De chemokar was een wagen die één keer per week door ons dorp heen reed om chemisch afval op te halen.  Een irritant deuntje werd door een luidspreker gespeeld  gevolgd door een verwaand stemmetje “De chemokar, de chemokar”.  Je wist echter nooit waar die zich bevond.  Als je dacht dat ie in je buurt was, was ie alweer gevlogen. En zo kwam mijn opa op dat idee van de vliegende chemokar. Ik betwijfelde echter dat zijn clou achter de vliegende chemokar wel begrepen zou worden door het publiek. We hebben nog geprobeerd hem om te praten, zodat hij zou afzien van zijn idee. Maar als mijn opa wat in zijn kop had, moest dat ook gebeuren.

En zo zat ik dan met mijn goed gedrag in het carnavalsweekend in zijn gele vliegende chemokar. Ik had me een oude vliegersmuts opgezet zodat ik nog in enige mate onherkenbaar was. Toch schaamde ik me rot, omdat, zoals ik al vermoede, het grootste gedeelte van het publiek zich toch duidelijk afvroeg wat nu de clou was van opa’s vliegende chemokar.  Helemaal versteld stonden ze toen ze hoorden dat ik nog regelmatig “de chemokar, de chemokar” riep.

Na de optocht was ik spontaan ziek geworden, want ik had echt geen zin om zo’n blamage nog een keer op Rosenmontag in Barger- Compascuum mee te maken.

Mocht iemand me dus nog vragen om een keer mee te doen met een optocht, dan kun je je nu voorstellen waarom ik dat dan ellen waarom ik dat kcategorisch weiger.

Alaaf.

Leonardus